Infoplaatje

Knikkend Wilgenroosje
Wetenschappelijke naam : Chamerion angustifolium        
Nederlandse benamingen : Bastaardwederik, dondertoren,

English : Rosebay Willow-herb
Français : épilobe à épi
Deutsch : Schmalblättriges Weidenröschen
 

Taxonomische indeling

Rijk : Plantae Planten
Stam : Embryophyta Landplanten
Klasse : Spermatopsida Zaadplanten
Clade :   Bedektzadigen
Clade :   Tweezaadlobbigen
Clade : Rosiden  
Orde : Myrtales  
Familie : Onagraceae Teunisbloemfamilie
Onderfamilie :    
Geslacht : Chamerion  
     
    Holub (1972)
   
Vindplaats :

Blauwbossen - Minderhout
Antwerpen - België

Datum : 14 juli 2013
 
 
 
 
 
 
 
 
           
Omschrijving :

Het (knikkend) wilgenroosje (Chamerion angustifolium (L.) Holub, synoniem: Chamaenerion angustifolium (L.) Scop., basioniem: Epilobium angustifolium L.) is een overblijvende, kruidachtige plant uit de teunisbloemfamilie (Onagraceae).

De 0,6-1,5 m hoge stengels zijn rechtopstaand, dicht bebladerd en niet vertakt. De 4-16 cm lange, meestal rechtopstaande bladeren zijn langwerpig en aan de onderzijde blauw-groen. De plant vormt vertakte wortelstokken, waaruit nieuwe planten kunnen ontstaan.

De bloemen zijn als een grote aar langs de stengel gerangschikt. De 2-3,5 cm grote bloemen zijn tweezijdig symmetrisch, maar niet puntsymmetrisch. De vier kroonbladen staan in twee paren: een bovenste paar en een onderste paar. De bovenste kroonbladen zijn iets groter dan de twee onderste, waardoor de kroonbladen iets weg hebben van de vleugels van een vlinder. De kelkbladen zijn rood tot donkerpaars gekleurd. Het smalle, onderste kelkblad steekt opvallend tussen de twee onderste kroonbladen naar beneden. De bloemen lijken op steeltjes te staan, deze steeltjes vormen echter het vruchtbeginsel.

De bloeiperiode loopt van juni tot in augustus.

De plant kan wel 80.000 zaden voortbrengen. Deze krullende, pluizige zaadjes zitten in lange, zilverachtige zaaddozen. De pluisvormige zaden worden gemakkelijk door de wind verspreid. De plant verspreidt zich door de grote zaadproductie gemakkelijk op ruderale, iets zandige, maar voedselrijke terreinen in bossen en bij heide. Na een bosbrand is het een van de eerste planten die opkomt, wat aanleiding was tot de Engelse naam fireweed. De soort komt in bijna heel Europa en Azië voor, van Spanje tot op IJsland. Alleen in Portugal ontbreekt de soort. Daarnaast komt ze voor op Groenland en in het noordwesten van Noord-Amerika.
Pluis van zaden werd vroeger gebruikt als vullmateriaal of als bijmengsel bij wol of katoen. Groeide tijdens 2e W.O. massaal op puinhopen van gebombardeerde steden.

De plant is waardplant voor muggen van het geslacht Rhabdophaga, galmuggen (Cecidomyiidae) en voor de vlinder groot avondrood (Deilephila elpenor).

De soort is de officiële plant van het gebied Yukon in Canada en van de Noorse provincie Hedmark.

Wilgenroosje werd vroeger gekweekt als tuinplant. In de Middeleeuwen werd de plant gebruikt tegen kinkhoest bij kinderen en als wondkruid. De plant levert veel nectar. Net als verscheidene andere kapvlakteplanten is Wilgenroosje tamelijk rijk aan natrium, een voor dieren onmisbaar en vaak vrij schaars voedingsbestanddeel. De plant is niet giftig voor zoogdieren. Door allerlei herkauwers wordt het dan ook graag gegeten. Ook heeft de plant wel als noodrantsoen voor de mens gediend. De wortels werden als schorseneren, de jonge scheuten als asperges gegeten. Van de bladeren kan thee worden getrokken.

 
 
 
 
         
Naamgeving :

De Nederlandse naam wilgenroosje is afgeleid van de gelijkenis van de bladeren met die van wilgen. Roosje is een algemene aanduiding voor "rode bloemen".

De soortaanduiding angustifolium betekent smalbladig. Chamaenerion, uit het Grieks vertaald betekent 'grond-oleander'.

De oude geslachtsnaam (Epilobium) komt van het Griekse epi (op) en lobos (peul), omdat de bloem op het lange vruchtbeginsel staat. Chamerion is afgeleid van het Griekse chamai (dwerg) en neros (vochtig). Angustifolium betekent "met smalle bladen".

 
   
  Bron : Wikipedia