Nederlandse benamingen : |
Dampnetel , Doefnetel, Melknetel , Suikernetel, Memmekens , Papnetel ,Tamme tingel ,Witte tingel, Melktingel |
|

|
Omschrijving : |
De witte dovenetel (Lamium album) is in Europa een algemeen voorkomende, overblijvende plant. Ondergronds kent de plant ver vertakte uitlopers.
De vierkante, holle stengel is afstaand behaard, De bladeren zijn paarsgewijs tegenoverstaand. Aan de voet van de steel zijn de bladeren hartvormig, aan de top meer langwerpig. De bladeren zijn evenals die van de brandnetel getand. De naam dovenetel is hiervan afgeleid, hij brandt namelijk niet. Bovendien is het sap uit de bladeren van de dovenetel te gebruiken om de pijn van een steek van een brandnetel te verminderen. Hij 'dooft' als het ware de pijn.
Het meest opvallende kenmerk van de plant zijn de witte (soms geel aanlopende) bloemen. Deze ontspringen in het bovenste deel van de plant kransvormig rondom de plaats waar de bladeren uit de stengel komen. Zo'n krans bestaat uit acht of meer lipvormige , 2-4 cm grote bloemen. Elk van de bloemen heeft een lange, gebogen kroonbuis en een vijftandige kelk. De voorste twee van de vier meeldraden zijn langer dan de andere twee.
Als je de bloem omkeert, dan lijken de twee lange meeldraden op twee personen in een bed.De bloeitijd is van april tot oktober.
De plant kan tot 1,5 m hoog worden, maar blijft afhankelijk van seizoen, standplaats en klimaat ook steken bij 30-40 cm. Ganse plant verspreidt een typische geur.
Het zaad heeft een mierenbroodje (1), waardoor het door mieren verspreid wordt.
De bloem is rijk aan nectar en dus populair bij honingbijen en hommels. Bij het aanvliegen van de bloem worden insecten door een hefboommechanisme aan de meeldraden met stuifmeel overdekt, zodat ze bij de volgende bloem die ze bezoeken de bestuiving kunnen verzorgen.
(1) Een mierenbroodje (elaiosoom) is een aanhangsel aan zaden of vruchten van sommige plantensoorten, dat als voedsel kan dienen voor mieren. Het mierenbroodje is een uitgroeisel van de zaadhuid. Hierdoor verspreiden de mieren de zaden verder van de plant af. Deze wijze van verspreiden heet myrmecochorie (Grieks Myrmeco = mier; chorous = verspreiden). In Nederland en België komen ongeveer 200 plantensoorten voor die een mierenbroodje hebben.
Er zijn ongeveer 15 mierensoorten, die mierenbroodjes als voedsel gebruiken. De mieren nemen het zaad mee naar hun nest. Tijdens deze tocht kan het mierenbroodje al van het zaad afbreken of anders wordt in het nest het mierenbroodje van het zaad afgebeten en het zaad weer naar buiten gebracht. Het oliehoudende en koolhydraatrijke mierenbroodje wordt door de mierenlarven opgegeten. |
Naamgeving : |
Samenstelling uit → doof in de verouderde betekenis 'niet scherp, niet krachtig' en → netel, vanwege de gelijkenis van delamium: is afgeleid van het Griekse woord lamos, dat muil of keelgat betekent, en heeft betrekking op de muilvormige bloemkroon.
Album: betekent wit, de bloemen van de plant zijn wit.
Witte dovenetel: Dovenetel wordt duidelijk wanneer men weet dat de bladeren op die van een brandnetel lijken, maar 'doof' zijn, wat wil zeggen niet bezet zijn met brandharen.
Bij de Witte dovenetel heeft de kleur van de bloemen de soortnaam en het eerste deel van de Nederlandse naam bepaald. plant met de (brand)netel, daarmee vooral verschillend door het ontbreken van brandharen.
In bepaalde streken in Engeland wordt de Witte dovenetel 'Adam en Eva in het prieel' genoemd. Hou een bloemetje ondersteboven en je zal begrijpen waar die naam vandaan komt : op de bodem van de bovenlip liggen de twee lange meeldraden als twee menselijke figuren naast elkaar
|